zaterdag 23 augustus 2008

Deel 13: Door de ogen van mijn verborgen venster

Om kwart over negen 's avonds open ik mijn venster en bezie de situatie.
Joseph staat op de afgesproken plek. Hij kijkt om zich heen. Het is donker en in dit gedeelte van de stad doen ze niet aan straatlantaarns. De maan laat zich ook niet zien deze avond, alsof ze op de hoogte is van de reden dat Joseph hier moederziel alleen om zich heen staat te kijken. Een tikje zenuwachtig, lijkt het. Hij schraapt zijn keel en voelt dan nog maar eens in zijn rechter broekzak. De briefjes zitten er natuurlijk nog, net als vijf minuten geleden. Twee van twintig en een van tien.
"Nou makker" mompelt hij. "Je bent te laat."
Een lichte windvlaag doet hem rillen. Een leeg blikje rolt langs zijn voeten en belandt bij ander afval in een donkere hoek van de straat.

Twintig kilometer verderop in een leegstaand pand steekt Jim zijn laatste sigaret op. Hij sluit zijn ogen en inhaleert diep. Dan blaast hij de rook uit en kijkt het na. Hoe het langzaam naar boven zweeft. Als één grote wolk in eerste instantie. En dan, uit elkaar getrokken in verschillende doorzichtige clustertjes om vervagend tot lucht zich onzichtbaar gelig te voegen bij de andere aanslag op het plafond.
"Nou makker", mompelt hij, "Je bent te laat."
De enkele lamp aan het plafond hapert even, maar schijnt dan verder met hetzelfde doffe licht, welke de enige mogelijkheid van schijnen is die hij op zijn oude versleten leeftijd nog beheerst.

Joseph haalt een pakje shag uit zijn achterzak. Met een denkrimpel zijn voorhoofd ontsierend begint hij aan een sjekkie. Dan luidt de torenklok in de verte. Één keer.
Half tien? denkt Joseph en trekt een pijnlijk gezicht.
Langzaam brengt hij de hand met de aansteker naar het sjekkie in zijn mondhoek, bevriest abrupt in zijn beweging alsof hij plotseling iets hoort, maar steekt dan toch de vlam erin.
Dan voelt hij iets bewegen op zijn hand. Hij kijkt, rook uitblazend. Een klein insect, een lieveheersbeestje, kruipt over zijn duim, richting zijn pink. Hij brengt zijn andere hand in positie en schiet met een kleine tik het beestje van zijn hand. Het belandt op de grond voor zijn voeten en wandelt verward een aantal kleine rondjes om te bevatten wat hem overkomen is. Joseph heeft zijn voet al opgetilt en laat hem zonder schaamte neer komen op het onschuldige diertje. Een nietig kraakgeluidje spoedt zich met een onhoorbare echo langs de hoeken en wanden van de ongelijke straattegels.

Twintig kilometer verder op hapert de oude lamp weer even. Dit keer kost het hem moeite weer helder te worden. Hij hapert opnieuw en ergert zich aan het scheurende geluid dat het met zich meebrengt. De kamer onder hem ligt er stil bij. Aan de tafel zit Jim in een vreemde positie met allebei zijn handen uitgestrekt op het tafelblad. Tussen de wijs- en de middelvinger van zijn rechterhand zit nog een sigaret geklemd, bijna opgebrand. Jim's hoofd ligt op zijn rechterwang, naar zijn linkerhand kijkend, tussen zijn armen en hij knippert niet met zijn ogen.
De lamp vraagt zich stroef af of hij zich een hoofd wenst om hem te schudden, of schouders om op te halen en besluit dan zich ogen te wensen om ze te sluiten. Met hetzelfde scheurende geluid als even geleden hapert hij weer heftig en verliest dan de greep op de situatie. Vlug en pijnloos dooft zijn licht, daarmee de kamer toedekkend met een moederlijke duisternis.

Om kwart voor tien 's avonds drukt Joseph met zijn voet het sjekkie uit, een handeling die een zwarte teerstreep veroorzaakt op de ontevreden straattegels. Dan steekt hij zijn kraag op en zet de pas erin. Om de hoek verdwijnend kijkt hij niet meer achterom.

De teerstreep, met een kleur van pas gepoetst gietijzer, begint fluorescerend te smeulen en vat dan twijfelachtig vlam. Een klein brandje ontstaat op de geschrokken straattegels en verwarmt zichzelf met de kille lucht van de afwezigheid der straatlantaarns.
Maar dan begint het te regenen, zachtjes, als een lekkende douche, en ik sluit mijn venster gerustgesteld.

Geen opmerkingen: