zondag 7 september 2008

Deel 14: Het evangelie

ik liep over straat met mijn stetson diep over mijn gezicht heen en de kraag van mijn jack hoog opgezet. het geluid van mijn voetstappen kaatste tegen de muren van het smalle, donkere steegje omhoog en werd opgeslokt door de miezerige nacht. ergens klapwiekte een kraai weg van hier.
met mijn handen voelde ik langs de ruwe stenen van de muur, die elk moment het lage, viezige deurtje kon prijsgeven waar ik nu naar op weg was. ik struikelde over wat een kartonnen doos moest zijn en terwijl ik moeizaam opkrabbelde vloekte ik binnensmonds. de grond wasemde een valse, penetrante geur uit, een combinatie van zwavel of rottend water, verdriet en viezigheid, die mijn neus binnendrong en zich daar leek vast te hechten. het was alsof zelfs de geur van de straatstenen een wanhopige poging deed van die verdomde plek te ontsnappen.

één keer eerder had ik die geur geroken. in de oorlog was ik gelegerd geweest in een kampement dicht bij de kust; het netwerk van loopgraven was er zo groot, dat de soldaten het, niet zonder gevoel voor ironie, de 'binnenspeeltuin' gedoopt hadden. daar was het geweest dat ik met mijn maten de definitieve slag geleverd had; ik vocht mee in de frontlinie; en toen de tweetons-granaat een krater sloeg in die phalanx van vlees en staal had dezelfde geur zich als een gele walm verspreid over het niemandsland.

ik slikte. aan de vorm van bepaalde opvallend puntige stenen berekende ik dat ik er bijna moest zijn. ik spuugde mijn peuk uit, zodat hij met een sissend geluid uitstierf op de vochtige grond. onrustig voelde ik mijn revolver, die mij met een metalig klikkend geluidje gerust stelde.
daar was de deur. het was een met ijzer beslagen houten poortje, waarin je de nerven kon tellen, als je daar de tijd voor zou nemen. langzaam verkende ik het oppervlak, op zoek naar een hendel of sleutelgat, terwijl ik op mijn hoede bleef. zoals ik verwacht had, was er niks te vinden; ik zou hem open moeten breken.
uit mijn jaszak diepte ik een stalen breekijzer op, dat ik met een geroutineerde beweging tussen de voeg van het deurtje stak. even dacht ik iets te horen, maar nu maakte het niet veel meer uit - met een snelle draaibeweging en een zinderend gekraak brak ik het open.

uit de deur kwam een ontstellende hittegolf die mij omvloersde met een gelukzalige, onuitstaanbare warmte. een rilling stak op vanuit mijn ruggemerg en sloeg in mijn hoofd. en toen zag ik iets.
er verscheen een gouden hand in de deuropening, gevolgd door een gouden arm; en toen een klein meisje, van top tot teen van glimmend goud, met gouden schoenen en schitterende kleren, als een goddelijk, tot leven gewekt standbeeld. haar geestige gulden krulletjes reikten misschien tot mijn knie, en haar vleugeltjes trilden lichtjes, alsof ze net geboren waren.
murw geslagen staarde ik haar aan, maar zij glimlachte me toe en rende vlak langs mij, in de richting waar ik vandaan gekomen was. ik keek haar na, terwijl haar schoentjes tikten als gouden belletjes op de smerige straat, die ze op deed lichten met een gelige gloed.

ik liet mij zakken op handen en knieën en schuifelde naar het gat waar ze uit kwam. het hol was koud en dampig, en ik paste er in mijn geheel in. toen ik de textuur van de wanden voelde, rekte mijn gezicht zich uit tot een glimlach. ik trok mijn knieën op en met mijn linkerhand sloot ik de deur achter mij.

Geen opmerkingen: