zondag 20 juli 2008

De Broeikas II

Toen het ook nog begon te regenen vloekte ze hartstochtelijk.

De afgelopen dag had ramp na ramp op haar afgevuurd. Toen ze vanmorgen wakker werd had ze haar volledige voedselpakket aangevreten gevonden door doorzichtige, kleine misselijkmakende torretjes, die direct aan haar arm waren begonnen toen ze de beesten daarmee weg had geprobeerd te jagen. Ze had nu dus ook een aantal fikse zweren die ontzettend jeukten en als kleine blaasjes over haar hand verspreid lagen en om hun heen langzaam een landschap van paarse bulten creëerden. Sommige bulten waren al tot kleine vulkaantjes geëvolueerd en braakten kleine vloedgolfjes pus uit, met een stank om 'U' tegen te zeggen.
's Middags had ze besloten dat ze er genoeg van had zichzelf voor de gek te houden en kwam ze zodoende radeloos tot de conclusie dat ze hopeloos verdwaald was. Overal om haar heen stonden de spookachtige, manshoge struiken met de taaie, donkergroene, ovale bladeren die haar niet alleen overdag aan leken te kijken met een onwaarschijnlijk vijandige intensiteit, maar ook 's nachts in haar duistere dromen als NEON-waanbeelden oplichtten om haar kil en modderig uit te lachen. Elke weg die ze insloeg leek na drie stappen al de verkeerde te zijn. Maar dit kwam misschien omdat elke weg volledig gelijk leek te zijn aan alle andere wegen die ze al afgelegd had in dit plantaardige nacthmerrie-doolhof. Waarom dit woestijnachtige gebied bekend stond als 'De Binnenspeeltuin' was haar een raadsel, want ze had zich nimmer in een plek bevonden die zo duivels, wreed en kwaadaardig was als deze.
En nu lag het vallen van de avond nog geen vijf minuten in het verleden, of de donkere onweerswolken die haar de hele dag al bedreigd hadden hielden het voor gezien en leken zich allen gelijktijdig zo doeltreffend mogelijk uit te wringen boven het hoofd van het arme kind.

Ze vloekte hartstochtelijk en sloeg toen doelloos rechtsaf bij de zoveelste tweesplitsing. Een van de zweren op haar hand vond het de hoogste tijd en ontplofte geluidloos in een fontein van groenige etter. Gedachteloos zag ze hoe de druppels op de grond vielen en opgeslurpt werden door het eindeloze zand. Kijkend naar het zand ontdekte ze twee belaarsde benen een eind verderop. Ze volgde de kale dunnen benen omhoog en merkte toen dat er daar al die tijd een vrouw gestaan had. De reden dat dit feit eerder onopgemerkt gebleven was zat hem in de mantel die de vrouw droeg. Die was zo grijzig en regenachtig dat hij in de lucht leek over te gaan, zodat de vrouw vrijwel onzichtbaar bleef zolang ze stil stond. De vrouw had tegen de regen een paraplu in haar hand met een kleur als pas gepoetst gietijzer. Nu keek de vrouw haar aan. Haar ogen deden haar denken aan de bladeren van die verrekte plantgroei hier. De vrouw opende haar mond om te spreken en dit bracht een hete walm met zich mee die er voor zorgde dat het arme kind een hand voor het gelaat moest slaan om niet te bezwijken.
"Ga weg" sprak de vrouw ijzig, "ik kan nu niet gestoord worden, niet nu ik bijna mijn werk voltooid heb."
De hete walm nam toe in hevigheid en zorgde ervoor dat ze niet kon antwoorden. Ze boog haar hoofd en sloot haar ogen in een vruchteloze poging de situatie ongedaan te maken. Toen ze weer opkeek was de vrouw verdwenen. Op haar plaats stond nu een klein, blond, krullend meisje die een bos rozen vasthield met allebei haar handen. De regen leek haar niet te deren, terwijl ze stoutmoedig in de ogen van de reiziger staarde.
"Je bent gekomen" sprak ze zoetgevooisd.
"Waar heb je het over?"
"Volg mij!"
En terwijl deze oppervlakkige dialoog nog in de lucht zweefde, rende het rozenmeisje weg. Ze volgde het raadselachtige kind dwars door de doolhof. Het rozenmeisje leek de weg hier wel te kennen en sloeg doelgericht nu weer linksaf, dan weer rechtsaf, nu en dan "volg mij" roepend.

Ze begon net moe te worden toen het rozenmeisje door een poortje van ontkleurd oranje baksteentjes rende en ter plekke één werd met de zinderende zonnenstralen die het landschap achter het poortje teisterde. Aan deze kant van het poortje regende het namelijk niet. Integendeel, de vlakte hier lag er dor en doods bij en leek niet eens op het gebied waar ze nu al weken doorheen reisde. De angstaanjagende planten, de binnenspeeltuin eigen, waren blijkbaar nog niet doorgebroken in dit gedeelte. En de afwezigheid van dit leven werkte verwarrend en bevreemdend. Nog vreemder was de kolossale muur die zo'n tien meter van haar vandaan van horizon tot horizon uitgestrekt lag en gemaakt leek van groen fluweel.

Tegen de muur zat een man in kleermakerszit patronen te trekken in het zand met zijn brede zwaard. Hij opende zijn ogen pas toen ze hem aansprak.
"Goedenavond."
Deze groet geuit hebbend, zweeg ze om eventjes na te denken. Was het wel avond? Aan deze kant van het poortje scheen de zon hoog aan de hemel en teisterde het afgesloten landschap onafgebroken met zijn harde, snijdende zonnestralen.
De man leek verschrikt en mompelde met een stem die van ver kwam: "Asper?"
"Wat?" vroeg ze verbaasd.
De man leek nu weer tot de werkelijkheid terug te keren. Alsof hij het ingestudeerd had stond hij op, klopte het zand van zijn kleren, stak het zwaard terug in de daarvoorbestemde schede en haastte zich langs haar heen om zonder om te kijken door het poortje te verdwijnen.

Ze keek hem na en haalde toen haar schouders op. Iets interessanters had haar aandacht gegrepen. In de muur, op de plek waar de man gezeten had, bevond zich een gat, precies groot genoeg om er doorheen te kruipen. De aanblik hiervan wakkerde de passie opnieuw aan, die haar bezeten had bij haar vertrek. Zou dit de doorgang zijn? Zou het zich hierachter bevinden?
Zonder er verder over na te denken dook ze erin om direct aan de andere kant van het gat hardhandig op de grond terecht te komen. Ze schaafde haar hand, de zweerloze van de twee, aan een hoeveelheid scherpe objecten die zich op de grond bevonden. Ze keek naar beneden. Het waren glassplinters. Overal om haar heen lag glas. Het waren, zo merkte ze, scherven van glazen potjes, waarvan er velen, sommige nog in tact, om haar heen verspreid lagen. Behalve glazen potjes lagen er ook overal rozen. Rozen in meer kleuren dan ze ooit voor mogelijk gehouden had. De meeste rozen waren gebroken, geknakt. Maar enkelen lagen nog vers op de aarde te wachten tot iemand ze terug zou stoppen waar ze hoorden.

Ze draaide zich om en merkte dat het gat waaruit ze gekomen was haar aankeek vanuit een reusachtige cactus zonder stekels. Ze stond op en keek omhoog naar het plafond dat zoals ze gehoopt had uit licht leek te bestaan. Ze rechtte haar rug en hief haar handen op, de een druppelend van etter, de ander van vers bloed.
"Eindelijk!" gilde ze met overslaande stem. "De Broeikas!"
Op dat moment werd de enige deur gewelddadig geopend. In de opening stond de vrouw met de regenmantel en de paraplu, die ze uitklopte en in een hoek zette. Vervolgens draaide ze haar ijzige gezicht naar het arme kind en sprak:
"Wat doe jij hier? Wat heb je met hem gedaan?"
"Wat bedoelt u?" stamelde ze.
"Waar is hij? Ik heb hem nog nodig. Hij heeft iets wat ik nodig heb om mijn werk af te maken."
De vrouw kneep haar ogen toe tot kleine spleetjes en naderde onheilspellend.

wordt vervolgd

Geen opmerkingen: