donderdag 19 juni 2008

Deel 4: De Bevalling

over straat liep een meisje. 'het leven is een race', zei ze tegen zichzelf, 'het leven is een race en ik moet opschieten' - ze liep inderdaad met een zenuwachtig pasje, het soort lopen dat ergens naar toe gaat. op de blauwe auto die ze straal voorbij liep gaapte een kat. vanuit het raam dat ze geen blik waardig gunde, keken twee ovale, donkere ogen haar na en haakten zich vast in haar rug.

daarna lag de straat weer rustig. het was een mooie straat van kleine ontkleurde oranje baksteentjes, waaruit hier en daar wat paaltjes staken. ingesloten door huizen aan beide kanten was de straat veilig. beheerst. een fonkelend dak van bladeren golfde in alle kleuren groen over de gehele breedte, de hemel wegmoffelend. een rottende sinaasappel in een hoekje verspreidde er een lichtfrisse geur.

over het plein snelde het meisje nu. steeds meer haast had ze voor haar gevoel - en dat terwijl de tijd zo langzaam voorbij kroop. plotseling vloog er een brandend stuk verfrommeld papier tegen haar gezicht aan. ze schreeuwde van pijn en schrik en veegde het met één beweging weg. het papier viel op de grond en brandde verbazingwekkend snel op, tot er alleen nog een klein hoopje as over was. ook zij viel op de grond en toen ze opstond zag ze in de ruit van het huis dat een kleine brandwond haar rechterwang sierde. 'niks aan de hand', verzekerde ze zichzelf, 'niks aan de hand, en ik moet verder' - en nu zette ze een drafje in, sierlijk, als een duur renpaard. haar rokje flapperde in de wind.

een tijdje hield het meisje dit wel vol, maar het plein rekte zich veel verder uit dan ze verwacht had en bovendien was ze geen renpaard, maar een blond meisje met korte krulletjes. dus aan het eind van het plein moest ze even uitrusten. gelukkig stond daar een houten stoel bij het grofvuil - een beetje verweerd misschien, maar niks mis mee. dankbaar zat zij er op neer. maar op het moment dat haar zitvlak het hout kuste begonnen kleine, kleine vlammetjes van de stoelpoten af op te klimmen. de wind stak plots venijnig op en wakkerde het vuur in zo'n tempo aan, dat het meisje er door verrast werd - haar rokje vloog al half in brand toen zij opsprong en met verbazing toekeek hoe het vuur de stoel met ontzaglijk tempo verteerde. de rookheuvel die uit de stoel opsteeg draaide langzaam rondjes om zichzelf en priemde de hemel in.

nu maakte Ongeloof zich meester van haar. met hem aan de touwtjes en de scherpe geur van verbrand hout en rok die zich mengde in haar neus kwam alle logica tot een full stop. omstanders barstten in huilen en lachen uit. het plein zweefde onder haar voeten. in de verte klonk de misthoorn van een oude stoomtrein, nu opeens al een eng stuk dichterbij - uit de pijp van die trein ziekelijke, ranzige rook, dode rook, een dodentrein. de hoorn klonk opnieuw en vormde woorden, als één lange uitgerekte fatale waarschuwing.
daar! daar groeide een uitweg, een klein paadje weg van alles, ze liep over het grind. aan de zijkanten van het paadje wat gras en struikjes, als open deur van bladeren naar een andere plek toe. het paadje eindigde vrij abrupt in een veld van zwarte bloemen, omringd door bos aan alle kanten.

het meisje liep verder want terug wilde ze niet, en bovendien, het zag er wel vredig uit. ze sleepte haar benen een stuk het bloemenveld in en vleidde zich toen uitgeput neer. zwarte steeltjes braken onder haar en ze viel in een diepe, diepe slaap.
in haar droom lag ze in een zwart bloemenveld. ze stond op en bekeek zichzelf. de bloemen hadden kleur afgegeven, haar handen, haar benen, haar kleren glommen pikzwart. in de enige opening in de bosrand die het bloemenveld omsloot verscheen een oude man met een statig postuur. zijn gerimpelde hoofd leek gekweld - hij sloot zijn ogen en greep naar zijn voorhoofd. enkele woorden mompelend zakte hij op zijn knieën, plukte een zwarte bloem en at die op. het meisje werd wakker. de man draaide zich om en knipte in zijn vingers. vervolgens liep hij weg, terwijl de eerste zwarte bloem al vlam vatte. als in een koortsdroom verspreidde het vuur zich langs de randen van het veld en laaide zwart op. dit keer was er geen ontsnappen aan. ze brandde en vervlamde gelijk een zwarte bloem, met haar handen uiteengestrekt. toen ze bijna compleet zwartgeblakerd was stootte de trein door de bosrand en verpletterde haar in zijn razernij, zwart bloed op zijn treinsporen en onder zijn wielen, een overwinningshoorn weergalmde.

1 opmerking:

Frans zei

Nice nice nice. Ik krijg er zin van om Chuck Berry te luisteren (downbound train), en dat mag je gerust als compliment opvatten.